Nu even niet

“Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst.” Hebreeën 12:25

Vanuit de hemel zendt God zijn Woord. De boodschap van heil voor de hele wereld. Het heeft ook ons mogen bereiken. Ook in dit deel van de wereld heeft de Heilige Geest met het evangelie koude en harde harten warm en zacht gemaakt. Het evangelie ontmoette geloof.
Dat is een wonder. Want wij zouden dat nooit doen. Wij zouden het evangelie zonder meer afwijzen. Omdat het niet bij ons aansluit. Je zou misschien zeggen dat iedereen wel een blijde boodschap wil horen. Maar dat verandert snel als je er achter komt dat je leven radicaal moet veranderen. En dat je je leven moet willen verliezen. Om het vervolgens weer door genade, zonder enige verdienste van eigen kant, weer terug te krijgen.
Wij willen ergens diep van binnen trots kunnen zijn op onszelf. We willen niet een leven lang strijden en worstelen met onze oude mens. We willen niet door de Heere getuchtigd worden om op die manier dichter bij Hem gebracht te worden. Als het te heftig wordt, haken we af. Dan is onze natuurlijke reactie: ‘Nu even niet. Laat me met rust’.
Daarom is het zo’n wonder als we die natuurlijke reactie kwijtraken. Als we Hem, die spreekt, niet afwijzen. Eigenlijk is dat wat geloven is. Dat is geen opzienbarende menselijke activiteit. Het is de houding van een mens die heel klein is geworden. Van iemand die zijn hoofd buigt en ‘ja’ en ‘amen’ zegt.
Maar het is ook de reactie van iemand die weer in de goede richting is gezet. Die zijn gezicht heeft omgedraaid en weer naar zijn God kijkt. En die ook zijn hart en de rest van zijn lichaam op Hem gericht heeft. Daarom is het geloof erop gericht om op alle terreinen van het leven zich te onderwerpen aan het Woord. Het is erop gericht om zich dat Woord steeds meer eigen te maken. Om de diepte van het Woord steeds meer te zien
Dan wordt de Bijbel veel meer dan een verzameling teksten om een opvatting op te baseren of om anderen de les te lezen. Want dan ontmoeten wij door die Bijbel onze God, die tot ons spreekt. Als de schrijver van de Hebreeënbrief dat schrijft, heeft hij vlak daarvoor geschreven over het ‘bloed der besprenging’, dat krachtiger spreekt dan Abel. Let op het werkwoord ‘spreken’. Abel spreekt. Jezus spreekt. Beiden spreken door hun bloed.
Het bloed van Abel was het eerste bloed dat ooit op aarde viel. Dat bloed roept vanaf de aardbodem tot God. Het roept om wraak. Tegen alle broederhaters, die eigenlijk mensenmoordenaars zijn. Maar wij mogen gedenken dat het bloed van Jezus Christus op de aarde viel. Daarin mogen we Gods wraak zien. Wraak aan zijn eigen Zoon.
Om de weg naar de Vader voor mensen die van nature broederhaters zijn weer open te maken. Om bij hen weer broeder- en zusterliefde op te wekken. Ook dat bloed van Jezus roept. Jezus zelf roept. En Hij overstemt de roep van Abel.
Wat een onpeilbare diepte heeft de roepstem van onze Heiland. Wat spreekt Hij toch met kracht. Er is geen andere weg dan ons in alles te richten op het Woord van God. Dan is ons oog alleen gericht op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof, die, om de vreugde welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods (Hebreeën 12: 2).

ds L.Heres

Staan de spotlights echt op God?

“Of is het Woord van God bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?” 1 Korintiërs 14: 36

Christus is onze vrede. De vrede die vanuit de hemel naar de aarde toekomt. Doordat het onder de hemel verkondigd wordt. Zo wordt de vrede van Christus aan ons gegeven. Zonder dat wij daar een bijdrage aan kunnen leveren. Volledig afhankelijk van Gods genade aan ons.
De vorige keer zagen we, dat wat vanuit de hemel naar ons toekomt, ook de maten van de hemel aanneemt. Die verkondiging heeft een enorme reikwijdte.
Dat vergeten wij wel eens. Heel gemakkelijk zelfs. Want we zijn eigenlijk altijd geneigd om bij onszelf te beginnen. En zonder dat we het merken, maken we het Woord van God dan heel klein. Dat deden ook de leden van de gemeente van Korinte. Paulus schreef hen daarom: ‘Of is het Woord van God bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?’.
Het hoofdstuk waarin dit vers een plaats heeft, gaat over tongentaal en profetie. En over de gang van zaken in de eredienst. Er komt een beeld naar voren van een enthousiaste en spontane dienst, waarin ook volop ruimte is voor bijzondere geestesgaven. Oppervlakkig gezien is dat een teken dat de gemeente in bijzonder nauw contact staat met de Heilige Geest. Deze gemeente lijkt een voorbeeld te zijn van een hartelijke en bevlogen gemeenschap der heiligen.
Nu zegt Paulus zeker niet dat het enthousiasme en ook de tongentaal en de profetie verkeerd zijn. Dat mag zelfs niet belemmerd worden (vers 39). Deze gemeente heeft veel gaven gekregen. En die zijn afkomstig van niemand minder dan God de Heilige Geest. Juist dan valt het wel op hoe Paulus de tongentaal in de eredienst aan banden legt en hoe hij de uitingen van spontaniteit afremt. Dat is niet om de Heilige Geest aan banden te leggen of af te remmen. Maar dat is nota bene om de weg open te houden en om verder te groeien naar de vrede van Christus.
Dat kunnen we begrijpen als we zien, dat de geestesgaven in de gemeente van Korinte werden gebruikt op een manier die de mensen in de spotlights zette. Misschien niet eens bewust. Geestelijke gaven zijn bedoeld tot stichting van de gemeente (vers 12) en tot eer van God (vers 25). Ze zijn bedoeld om alle spotlights op Christus te richten. Het gaat niet om de profeten (de mensen dus), maar om de profetie (de verkondiging van Christus).
Daarom zegt Paulus, dat God geen God van wanorde is, maar van vrede (vers 33). Dat laatste woordje is opvallend. Er had ook kunnen staan, dat God een God van orde is. Maar het gaat in de gemeente steeds om die vrede van Christus die van boven uit de hemel komt door de verkondiging van Gods Woord. Mensen moeten met hun goedbedoelde ijver het zicht op die vrede niet versperren.
In de begaafde gemeente van Korinte was het besef nog niet doorgedrongen dat Gods Woord veel groter en dieper en breder is dan wat zij daarvan lieten zien in hun enthousiasme en profetieën. Ze deden alsof het Woord van God bij hen vandaan kwam. Zij waren toch profeten? Ze deden alsof zij het middelpunt van de christelijke kerk waren. Zij waren toch zo enthousiast en begaafd? Maar dan draaien ze het precies om. Daarom moet Paulus hen een stuk katholiek besef bijbrengen.
Het Woord van God begint ook niet bij ons vandaag. Het heeft ook niet alleen ons bereikt. Dat mogen we wel beseffen wanneer wij, menselijk als we zijn, druk zijn met hoe wij kerk van Christus zijn. Misschien doen wij het niet op de manier van de gemeente in Korinte. Maar wij hebben wel andere manieren waardoor wij onszelf als profeten voor de profetie kunnen stellen.

Volkomen is Gods Woord.
’t Verkwikt elk die het hoort
en deze wet begeert,
daar Gods getuigenis
hem die nog inzicht mist,
de ware wijsheid leert
Psalm 19: 3a (berijmd)

ds L. Heres

Heilig, onbesmet en onberispelijk

“Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend, in het lichaam van zijn vlees, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk vóór Zich te stellen, indien u slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat u gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.” Kolossenzen 1: 21-23

Vorige maand hielden we ons bezig met vrede. Anders dan dwaaltheologen en wereldleiders ons willen doen geloven, mochten we zien dat onze vrede in Christus ligt. Ja zelfs dat Hij onze vrede is. Dat is wel even wat anders dan vredig en gezellig met elkaar omgaan zonder discussie en strijd. Zelfs de eerste christelijke gemeenten, waar christenen uit joden en heidenen met elkaar verder moesten, konden zeggen dat de vrede er al was. Zelfs in hun bittere strijd tegen de afgoden en tegen een schriftuitleg die Christus overbodig maakte, konden zij zeggen: Hij is onze vrede.
Die vrede bestaat er niet alleen in, dat Christus onze doodsvijanden heeft verslagen, zodat wij daar geen last meer van hebben. Maar die vrede bestaat er vooral in, dat wij met God verzoend zijn. Zolang wij in de macht van Satan waren, waren wij vijanden van God. Wij waren Hem vijandig gezind. Wanneer God de strijd met de Satan aanbindt, is dat evengoed een strijd tegen onszelf.
Laten we nu niet vergeten dat we van onszelf nog steeds vijanden van God zijn. Want wanneer Christus ons heilig en onbesmet en onberispelijk vóór Zich stelt, zit daar geen stukje van onszelf bij. Heilig, onbesmet en onberispelijk. Dat gaat over Christus. Maar waarom schrijft Paulus in Kolossenzen 1 en in Efeziërs 5: 27 dan dat wij, de gemeente van Christus, heilig en onbesmet en onberispelijk zijn? Omdat Christus aan ons gegeven is. Zo is ook onze heiligheid en vlekkeloosheid aan ons gegeven. Helemaal van buiten onszelf. Als Christus niet in onze plaats was gaan staan, waren wij met de Satan en de wereld vergaan onder Gods toorn. Maar Christus heeft ons ‘in het lichaam van zijn vlees’ met God verzoend.
Bestaat er een zuivere kerk? Als we op aarde gaan zoeken, zullen we die niet vinden. Toch bestaat die zuivere kerk wel. Paulus zegt het: heilig, onbesmet en onberispelijk. Maar dan zal je wel door Christus heen moeten kijken. Dat is nu echt kerk zijn. Ontvangen wat ons gegeven wordt. Geloven wat ons beloofd is. Ons niet laten afbrengen van wat wij gehoord hebben.
De vrede van Christus komt naar ons toe. Van de hemel naar de aarde. Omdat Christus zelf in de hemel is. En omdat Hij hier op aarde verkondigd wordt. Het evangelie van Christus dat wij gehoord hebben, is verkondigd in de ganse schepping onder de hemel. Zo zegt Paulus het in Kolossenzen 1. Dat geeft de grenzeloze reikwijdte van het verkondigde Woord aan. Wat vanuit de hemel naar ons toekomt, heeft ook de maten van de hemel. Als er iets uit duidelijk wordt dan is het wel, dat de vrede van Christus niet uit ons opkomt, ook niet maar een beetje, maar dat die volledig naar ons toekomt.
Wat wij hier door Gods genade op aarde laten zien, onderlinge liefde en gemeenschap, trouwe gehoorzaamheid, het zijn kleine vruchtjes die aan ons ontspruiten. Vanwege het werk van Christus die vanuit de hemel ook in ons midden wil wonen. Hij maakt dat wij zelf ook de strijd tegen ons eigen vlees aangaan. Die vruchtjes maken ons niet tot kerk, maar het zijn herkenningstekens van zijn verzoenende liefde die ons tot kerk maakt.

ds L. Heres

Christus is onze vrede

“Hij is onze vrede.” Efeziërs 2:14a

Vrede. Een prachtig woord. Met een diepe betekenis vanuit het geheel van de Schriften. Een geliefd woord ook. Niet alleen voor christenen. De hele wereld heeft er de mond vol van. Er zijn veel mensen die hun kind die naam meegeven. Het Grieks voor vrede is irene. Er is zelfs een theologische stroming geweest die zichzelf tooide met de naam ethisch-irenisch. Maar dat had met de bijbelse betekenis van vrede helaas niet veel te maken. Deze theologen noemden zichzelf irenisch, omdat ze hun dwaalleer niet met harde hand aan de kerk wilden opleggen. Je moest vreedzaam met elkaar omgaan.
Ook in advents- en kersttijd komt het woord vrede weer vaak tevoorschijn. Vrede op aarde. Het is een geliefde uitdrukking. Zelfs landen die met elkaar in oorlog zijn, besluiten daarom wel eens om tijdens de kerstdagen de wapens even neer te leggen. Maar ook dat heeft nog steeds niet zoveel te maken met de bijbelse vrede. De vrede van God.
Laten we niet vergeten dat de woorden ‘vrede op aarde’ werden uitgesproken door een leger. Een leger van engelen. Onze Heere Jezus Christus is gekomen om strijd te voeren tegen de vijandige legers van de satan en om hem te overwinnen. Alleen daarom kan er vrede zijn. En alleen wie dat gelooft, kan spreken over vrede. Vrede in Christus. Hij is onze vrede.
De vrede van Christus heeft een diepe betekenis vanuit het geheel van de Schriften. Het Hebreeuwse woord voor vrede is ook bij ons wel bekend: sjalom. Denk ook maar aan de oudtestamentische vredekoning Salomo. Zijn naam draagt het woord sjalom mee. In tijden van vrede bleven de legers van de vijanden op een veilige afstand. Ver achter de grenzen. Om dat te bereiken had koning David hard moeten vechten. Maar als er vrede was, kon het volk genieten van rust. De bedoeling daarvan was al in het Oude Testament dat Gods volk ongestoord de Heere kon dienen. Geen indringers van buitenaf die ook altijd hun afgoden meenamen!
Wanneer de grote Zoon van David, die meer is dan Salomo, zijn vrede komt brengen, dan is dat ook om de vijanden ver weg te houden. De macht van duivel, wereld en ons eigen vlees zijn verbroken. Ja, ook ons eigen vlees. Calvijn verwoordde het al op een heldere manier: ‘ons hart is een afgodenfabriek’. Dat hart van ons is dus nooit in staat om de afgoden op een afstand te houden. Als het zelf nota bene afgoden produceert. Het mag daarom heel duidelijk zijn dat de vrede van Christus nooit van mensen afhankelijk kan zijn. Alleen Christus kan werkelijke vrede brengen. Ja, Hij is zelf onze vrede. Sterker kunnen we het niet zeggen.
Efeziërs 2:14a komt uit een gedeelte dat gaat over de vrede in de gemeente. Op een groot moment in de heilsgeschiedenis: de toetreding van de heidenen tot het volk van God. De heidenen waren vroeger zonder Christus, uitgesloten van het burgerrecht van Israël. En dan horen we in die woorden de oudtestamentische situatie doorklinken. Want het gaat over het burgerrecht van Israël, dat ooit onder koning David en Salomo viel. Alle christenen mogen horen bij de vrede van Israël. En door de manier waarop Paulus het zegt, maakt hij duidelijk dat de vrede van Israël in feite al de vrede van Christus was. Want als hij het heeft over vroeger – de oudtestamentische situatie – dan zegt hij dat de heidenen toen al zonder Christus waren. De vrede onder koning Salomo was toen al niet los te zien van Christus.
Christus moest toen nog komen. Maar bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan hen, die veraf waren (de heidenchristenen), en vrede aan hen, die dichtbij waren (de jodenchristenen), want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader (Efeziërs 2:17-18).
Als we dan nagaan wat een verschil er bestond tussen die twee ‘groepen’. Joden die moeite hadden om te doorzien hoe al de Schriften op Christus betrekking hadden. En heidenen die de last van hun afgodenverleden met zich meedroegen. Zelfs de apostelen worstelden ermee hoe daarmee om te gaan. Maar de vrede was er. De vrede hoefde niet samen gevonden worden. Want de vrede lag in Christus. Hij is onze vrede. Laat dat ons ook tot lering en troost zijn.

ds L. Heres

De belofte verkrijgen

“Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is.” Hebreeën 10:36

Wat de Here beloofd heeft, dat zal Hij ook doen. Hij heeft het immers zelf gezegd? En de Here is betrouwbaar. Dat geeft zekerheid. Dat is de vaste grond van het geloof. En toch betekent dat niet, dat de Here ons met zijn belofte gerust stelt. Het is ook niet zo, dat wij de belofte als het ware al in bezit hebben. En dat ons daarom niets meer kan gebeuren.
Want de Here wil ons, juist met zijn belofte, heel onrustig maken. Zijn belofte schudt ons leven door elkaar. Het laat niets over van de vaste grond, die wijzelf hebben opgebouwd. Ga maar na. Als de Here ons het eeuwige leven belooft, dan is dat iets dat wij helemaal niet in ons hebben. Van nature leven wij zonder God en keren wij ons van Hem af. Dat wil zeggen, dat wij leven met de eeuwige dood onder de leden. De belofte van eeuwig leven houdt in, dat we ons weer naar Hem toekeren en ons leven in zijn dienst stellen. Dat is niet minder dan een radicale omwenteling.
Gods belofte is niet iets dat we al in bezit hebben. Het is iets, dat we volgens Hebreeën 10:36 nog moeten verkrijgen. En daarvoor is volharding nodig. Het is nodig om vol te houden in het geloof. Zodat we aan het einde van ons leven met Paulus kunnen zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden’. Als we even verder lezen in Hebreeën 10, dan lezen we dat er ook een mogelijkheid bestaat om nalatig te worden. Dan verspeel je de belofte zelfs.
Dat moet ons onrustig maken. Onrustig over onze zonden. Onrustig over alle zekerheden die we buiten Christus zoeken. Dat moet ons tot innerlijke strijd brengen. Dat is heilzaam. Want dat betekent, dat wij door God in de kraag gepakt worden. Dat is leven uit het geloof. Dat is door de belofte in beweging worden gezet.
En in die strijd en in die onrust functioneert de belofte van God als een houvast. Dan is het juist de belofte die pure zekerheid geeft. Zelfs zekerheid over de volharding. Want alleen in het geloof hebben wij de zekerheid dat wij ons geloof niet zullen verliezen. Omdat de Here ons niet loslaat. Zo gaat Hebreeën 11 verder. Het geloof nu is de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet.
De belofte van God geeft geen enkele reden tot automatisme of vanzelfsprekendheid. In plaats daarvan moet een gelovige iedere keer weer opnieuw zijn toevlucht nemen tot de belofte. En dan worden de zonden vergeven, zo vaak wij de belofte van het evangelie met waar geloof aannemen (Heidelbergse Catechismus vraag en antwoord 84).
De rust die dan verkregen wordt, is heel iets anders dan het rustige ongestoorde leventje van iemand die geen bekering kent. Het is de rust die in Christus ligt. Laten we er ernst mee maken om tot die rust in te gaan (Hebreeën 4:11). Dat is bovenal ernst maken om naar Christus te vluchten. Hij is onze toevlucht, juist in de geloofsstrijd.

ds L. Heres

De HERE troost

“Want de HERE troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des HEREN; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang.” Jesaja 51:3

Wanneer we het laatste deel van de Bijbel lezen, zien we een aantal elementen uit het eerste deel van de Bijbel terugkomen. De fundamenten van de muur van het nieuwe Jeruzalem zijn versierd met allerlei edelgesteente. Eén daarvan is chrysopraas. De straat van de stad is zuiver goud. Chrysopraas en goud worden ook in Genesis 2 met name genoemd.
Er stroomt in het nieuwe Jeruzalem ook een rivier van water des levens. Zoals de rivier, die in Eden ontsprong, de hof bevochtigde en voor leven zorgde. We lezen verder over het geboomte des levens, die herinnert aan de boom des levens uit het paradijs.
Zo staat het Woord van de Here aan ons ingeklemd tussen het paradijs waar het mee begon en het paradijs waar we naartoe op weg zijn. Van beide kunnen we ons bijna geen voorstelling maken. Het eerste hebben we door eigen schuld verspeeld. Het tweede is nog niet gekomen. We wandelen nog in geloof, niet in aanschouwen.
De Bijbel is geschreven aan mensen, die leven in de tijd daar tussenin. Aan mensen, die niet in het paradijs leven, maar in de woestijn. Die mensen worden opgewekt om te gaan geloven in de HERE. De almachtige Schepper van de hemel en de aarde, die in liefde naar zijn zondige volk omziet om het te troosten en om de schepping nieuw te maken.
Dat Woord mocht ook Jesaja verkondigen aan de Israëlieten die in ballingschap zouden gaan. Israël had lang in Kanaän mogen wonen. Na een barre tocht door de woestijn waren ze daar aangekomen. Kanaän was een paradijselijk land, vloeiend van melk en honing. De ballingschap betekende eigenlijk opnieuw een verdrijving uit het paradijs. Daar was nog bij gekomen, dat Jeruzalem in puin lag. Jeruzalem was de plaats waar de HERE zijn naam had doen wonen. De naam van God, waarin de Almachtige en Heilige van Israël heel dichtbij zijn volk was. De naam, die voor het schuldige volk de reddingsboei was die door de HERE zelf was uitgeworpen om aan te grijpen en vergeving te ontvangen voor al hun zonden.
Het Woord van God, dat Jesaja dan mag verkondigen aan het volk in de woestijn, is uitzicht op een vernieuwd paradijs. Een nieuw Jeruzalem, waar de tent van God bij de mensen is en God zelf bij hen is. Een plaats waar alle kostbaarheden van het paradijs aanwezig zullen zijn.
Daarmee troost de HERE zijn volk. Onder troost verstaan wij vaak een goed bedoelde arm om de schouder, waarmee we zeggen: ‘je kunt er niets aan doen, het geeft niet, ik zal er zo goed mogelijk voor je zijn, hoewel ik je je problemen niet kan oplossen’. Dan is de troost die de HERE geeft toch wel heel anders. Hij troost door te verlossen. Dan moet eerst de schuld weg. Hij heeft ons eerst zelf uit het paradijs verdreven. Dat deed Hij, omdat wij het niet waard zijn om in het paradijs te leven. Maar dat deed Hij ook om tot ons hart te spreken met het doel om dat hart van ons weer te heroveren. Dat wij ons weer naar Hem toekeren en dan in zijn hart zien. Dan zien we een genadig God, die zich over zijn volk ontfermt. Dat is een ontferming die veel verder gaat dan een goed bedoelende schouderklop. Maar het is de ontferming van een God, die ook daadwerkelijk verlost. De zonde wordt weggedaan en ook de puinhopen. En het nieuwe paradijs komt.
Dat is de reden dat Gods kinderen mogen zingen. Met een diepe blijdschap. Tot lof van de HERE. Dat is een vreugde, niet eens zozeer vanwege het prachtige paradijs, waarvan we mogen gaan genieten. Maar veel meer nog vanwege de HERE, die wij opnieuw hebben mogen leren kennen. Hij zal bij ons zijn. Het begin van die vreugde mag ons al beheersen op het moment dat dit evangelie verkondigd wordt. Want door het geloof in onze Here Jezus Christus wil God nu al bij ons zijn.

ds L.Heres